De overgangsnormen zijn afgeleid van de exameneisen voor het voortgezet onderwijs.
In alle klassen komt het eindcijfer van een vak tot stand op basis van het doorlopende gemiddelde. Het eindcijfer wordt dus bepaald door alle behaalde cijfers van een vak gedurende het cursusjaar. Een uitzondering hierop is klas 1, hierbij gaat de telling van het doorlopend gemiddelde pas in na de ‘gewenningsperiode’ van de eerste 4 weken na de introductieweek.
Eindcijfers op het overgangsrapport worden per vak afgerond op hele cijfers. De afronding vindt plaats op basis van het eerste cijfer na de komma. Een gemiddelde van 5,49 wordt dan een 5. Een gemiddelde van 5,50 wordt dan een 6.
Het gemiddelde van alle eindcijfers moet gemiddeld minimaal een 6,0 zijn. Een gemiddelde van 5,99 is dus niet toereikend.
De overgangsnorm wordt begrensd door zogenaamde ‘tekortpunten’ Een tekortpunt ontstaat als het eindcijfer lager is dan 6.